In hoge populieren werd
het vroeger voorjaar
dan in het riet, van winter
nog ritselend in april.
Wat was ik er nog jong,
met alle reden tot tevredenheid,
geluk zelfs om maar iets te noemen.
En achteraf waren de dotterbloemen
er botergeel, was doodgaan
smelten in de zon. Het werd
zo dunkt me nergens voorjaar later
als nu in mijn verbeelding in
die tuin van toen. Ik ruik het water,
het gras, voel groen.
(C.O. Jellema, uit "Gedichten, oden, sonnetten', 1991.)
©A.E.J. Kaal, 2005