"De doop van Jezus in de Jordaan"
© Kerkwinkel Koinonia
Preek gehouden tijdens de dienst van de Parkstraatgemeente te Arnhem, op zondag, 19 november 2000.
De lezingen waren:
Deuteronomium 17:14-20
Marcus 12:38 - 13:2.

Eigenlijk zou je op zo'n ochtend als vandaag, waarop een kind wordt opgedragen, niet moeten preken: centraal staat wat hier, in het midden van de gemeente, gebeurt. Je zou daar met elkaar omheen moeten gaan staan: louter om te kijken, en te delen in het moment waarop twee mensen, die een kind hebben gekregen, dat willen laten zien. Waarop twee mensen laten horen, wat dat "opdragen" voor hen betekent.

Toch zou dat niet voldoende zijn: het gaat immers niet alleen om wat het oog ziet, maar ook om wat het hart verstaat. En dat nodigt uit tot bezinning op de wijze waarop wij God ter sprake brengen als het gaat om levensvragen.

"Die weg moogt ge nooit meer opgaan" (Deuteronomium 17:18b)

De schrijvers van het boek Deuteronomium brengen ons God hier sprekend nabij. Welke God is dit, die hier aan het woord is? Is dat dezelfde als de God die hemel en aarde heeft gemaakt? Voorop de liturgie staat een afbeelding van Gods scheppende hand, zoals Michel Angelo die heeft verbeeld: je zou bijna kunnen denken dat God hier de mens uit handen geeft. Ruimte voor hem maakt, om eigen wegen te gaan. Is dat dan scheppen: "ruimte maken voor", "vrij baan geven aan...", "een eigen verantwoordelijkheid geven"?

Zo lijkt het wel, als we in Genesis 1 het scheppingsverhaal lezen: God lijkt daar op een grote tovenaar, een magiër: hij hoeft als het ware maar met zijn vingers te knippen of daar komt de wereld tevoorschijn.

Vanouds zijn er altijd gelovigen geweest, die moeite hadden met dit Godsbeeld: we lezen daar in Genesis dat God de wereld schiep, en dat Hij zag dat die goed was. Maar is die schepping wel zo goed? Hoe ervaren wij dat?

Er zijn theologen geweest, die tot de conclusie moesten komen dat dat "goed" niet veel meer kan betekenen dan dat God het décor heeft gemaakt voor het grote theaterspel, dat wel is aangeduid als de "Pelgrimstocht der mensheid". Als decor voor de geschiedenis is de wereld goed genoeg. En de mens? Moeten wij er in deze wereld dan maar iets moois van maken?

Wat vindt U: is de wereld volmaakt? En wij, mensen? We weten wel beter! Ook de verhalen, die we vanochtend hebben gelezen, vertellen iets heel anders. De wegen van mensen lopen vaak uit op grote mislukkingen: en dat heus niet alleen, omdat die mensen zo dom zijn, of zo slecht. Nee: het loopt ons nogal eens uit de hand; ook al doen we nog zo ons best om de dingen goed en mooi te doen. En als het dan uit de hand gelopen is, blijken mensen doorgaans heel bereid om zich af te vragen waar het is misgegaan. Dat is wat ons ook vanochtend - in Deuteronomium - wordt verteld.

Wat voor de geschiedenis in het groot geldt, geldt ook voor ons eigen levensverhaal. Pas achteraf rijst doorgaans de vraag, waar het is misgegaan; welke kansen we hebben laten liggen; welke richtingaanwijzers we hebben gemist; welke raad we in de wind hebben geslagen; hoe we ons verkeken hebben op situaties.

Dat met name is wat Marcus ons wil inprenten: vertrouw niet op het uiterlijk van mensen en dingen. Wat we waarnemen - voor waar nemen - hoeft daarom nog niet altijd waar te zijn. Vaak wordt een mens het slachtoffer van zijn eigen kortzichtigheid: het leek allemaal zo mooi, zo vanzelfsprekend, of zo logisch!

Hoeveel mensen - met name jongeren - zijn er niet, die menen dat het toch heel vanzelfsprekend is om gelukkig te zijn: levensgeluk is toch eigenlijk iets waar je min of meer recht op hebt. Net als een goede gezondheid, en voorspoed: daar heb je toch in zekere zin recht op. Alsof er niet zoiets is als de grilligheid van het lot! Alsof er niet zoiets is als eenzaamheid en impopulariteit. Alsof er niet voortdurend sprake is van conflicterende belangen belangen tussen mensen. Levensgeluk komt doorgaans niet uit de lucht vallen: daar moet je heel wat voor doen (en laten).

Hetzelfde geldt voor een leven met God: ook ons geloof ontstaat niet vanzelf. Een zekere gelatenheid, toewijding, overgave, vertrouwen in het bestaan....: dat zijn geen vanzelfsprekendheden. Het geloof - wat dat woord dan ook precies mag inhouden - is iets, dat je niet cadeau krijgt. Je moet daar heel wat voor doen, en dat is hard werken! De dichter-filosoof Peter van Lier schrijft: "Door een bepaalde manier van kijken kan ik de wereld mooi vinden; maar dat is niet een houding, die me zomaar komt aanwaaien."

De lezingen van vanochtend hebben niet zoveel met elkaar gemeen. Maar één ding wel: ze herinneren ons eraan dat de voorstellingen die we ons maken van de wereld, van God en mens, en van de toekomst niet om het even zijn. De beelden waaruit we leven bepalen hoe we zijn. Het lijkt misschien vanzelfsprekend dat van nature geneigd zijn om in ons leven te zoeken naar zekerheid. Maar de grootste onzekerheid die er bestaat is, dat we eigenlijk niet zo goed weten waar onze werkelijkheid uit bestaat. We wanen ons soms in staat om dingen zeker te stellen: door ons een positie te verwerven, door macht en aanzien, door status, en door het verwerven van bezit. Maar de werkelijkheid is anders.

Het verhaal in Deuteronomium overweegt hoe een koning zou moeten zijn: koning moet iemand zijn uit het eigen volk. Niet iemand "hoog en machtig", "veraf", "tronend in een paleis"; niet "iemand die daar zo zijn eigen plannen trekt". Zou je deze tekst ook mogen lezen als een correctie op een wijd verbreid Godsbeeld? God als koning van het heelal: kan dat nog ons godsbeeld zijn? Onze God zo lijken de schrijvers van Deuteronomium te zeggen - is niet meer de verheven machtige God, die troont in de hemel. Wanneer we dat beeld laten varen maakt dat de weg vrij voor een God dichter bij mensen staat, een God die met ons meegaat, die bevrijdt en verlost, die meelijdt en solidair is.

Misschien kom je dan wel uit bij een God meer moederlijke trekken: een God, die de wereld in zich heeft gedragen, en die weet heeft van de pijn van groeiprocessen. Dat is een God die de mensenkinderen wel uit handen geeft, maar niet zo dat de zorg om het kind ooit ophoudt. Misschien kom je dan wel uit bij een God die lijdt overal waar mensen lijden aan elkaar. Is dat niet de God, die Jezus ons laat zien.

Marcus vertelt hoe Jezus zijn leerlingen waarschuwt voor de schriftgeleerden: je kunt je verkijken op al die uiterlijkheden. Stelt Jezus hiermee niet ook "hun God" onder kritiek? En dan wijst Jezus op die weduwe bij het offerblok: kijk, alles waar ze van moest leven stelt ze ter beschikking. In haar wordt klaarblijkelijk iets zichtbaar van de God van Jezus. Alsof hij wil zeggen: zo een God is mijn Vader; want Hij zegt tot elk mensenkind: "Ik ben helemaal er voor jou.

Jij bent mijn kind. Want uit Mij kom je voort; en je mag weten: waar je ook gaat, en waarheen de weg ook leidt, weet dat ik met je ben.

DE LEZINGEN:
Deuteronomium 17:14-20

Wanneer Gij het land zijt binnengegaan dat de Heer uw God U schenkt, het in bezit hebt genomen en er gevestigd zijt, en wanneer ge dan zegt: 'Ik wil een koning hebben, zoals de volken in mijn omgeving', dan moet ge iemand nemen die de Heer uw God uitkiest; een volksgenoot moet ge als koning over u aanstellen, geen vreemdeling of iemand die niet tot uw volk behoort. Hij mag er niet veel paarden op na houden en het volk niet terug laten gaan naar Egypte om nog meer paarden te krijgen; want de Heer uw God heeft U gezegd: "Die weg moogt ge nooit meer opgaan". Hij mag er niet veel vrouwen op nahouden, anders gaat hij de verkeerde weg op. Evenmin mag hij veel zilver en goud vergaren. Zodra hij bezit heeft genomen van de troon moet hij voor zichzelf op een boekrol een afschrift laten maken van deze wet, die bij de Levitische priesters berust. Hij moet die rol bij zich houden en er alle dagen vanzijn leven in lezen, zodat hij ontzag leert hebben voor de Heer zijn God en alle bepalingen van deze wet en alle voorschriften stipt onderhoudt. Dan zal hij zich niet verheven achten boven zijn broeders en zal hij naar rechts noch naar links van de geboden afwijken, en dan zullen hijzelf en zijn zonen lange tijd koning blijven in Israel.

Marcus 12:38 - 13:2

Bij zijn onderricht gaf Jezus ook deze waarschuwing: wacht u voor de schriftgeleerden, die graag in lange gewaden rondlopen, zich laten groeten op de markt, belust zijn op de voornaamste zetels in de synagogen, en op de ereplaatsen bij de maaltijden, maar de huizen van de weduwen opslokken, terwijl ze voor de schijn lange gebeden verrichten; over deze mensen zal een strenger vonnis worden uitgesproken. Hij ging tegenover de offerkist zitten en keek toe hoe het volk koperstukken daarin wierp, terwijl menige rijke er veel in liet vallen. Er kwam ook een arme weduwe die er twee penningen, ter waarde van een cent, in wierp. Hij nu riep zijn leerlingen bij zich en sprak: 'Voorwaar, ik zeg u: die arme weduwe heeft het meest geofferd van allen die iets in de offerkist wierpen; allen wierpen ze er iets in van hun overvloed, maar zij offerde van haar armoede al wat ze bezat, alles waar ze van leven moest.' Toen Jezus de tempel verliet zei een van zijn leerlingen tegen hem: Meester kijk eens, wat een stenen en wat een gebouwen!" Maar hij zei: "Ziet ge die grote gebouwen? Geen steen zal op de andere gelaten worden. Alles zal worden verwoest."

Terug naar het begin van deze pagina


Meer weten over deze website? Ga naar de TITELPAGINA of naar de SITEMAP.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2006.