De ingang van het graf:
een lage ingang, met daarboven, als ornament een cirkel en een chevron.

De vondst van een opmerkelijk graf in Jeruzalem:
HET GRAF VAN JEZUS?


In 1980 werd in Jeruzalem, in de wijk Talpiot, een graf ontdekt. Dat gebeurde bij toeval: tijdens bouwwerkzaamheden. De oudheidkundige dienst wordt van de vondst op de hoogte gesteld. Enige dagen later wordt deze aan een onderzoek onderworpen. Eén van de medewerkers van die dienst, Simon Gibson, maakte voortreffelijke schetsen van hetgeen men destijds aantrof.

Plattegrond: hierop is goed te zien, dat in het graf ook drie schedels werden aangetroffen; ze werden gevonden bij het uitgraven van het graf op de aangegeven plaatsen.



Lengtedoorsneden: hierop is goed te zien dat de twee gewelfde 'rustbanken' zich bevinden op een niveau dat hoger ligt dat de nissen; ook is te zien tot op welk niveau het graf gevuld was met aarde. De Letters A-A, B-B en C corresponderen met die op de plattegrond hierboven.



Het blijkt te gaan om een graftombe, bestaande uit een antichambre en een grafruimte met twee overwelfde 'rustbanken' op ooghoogte; op een lager niveau bevinden zich zes diepe nissen, bestemd voor het plaatsen van ossuaria. Daarvan werden er in het graf tien aangetroffen. Eén ossuarium is spoorloos: in de archieven van de IAA (Israël Antiquities Authority) wordt dit beenderkistje weliswaar genoemd, maar een foto ervan ontbreekt en de beschrijving is summier weinig informatief. Mogelijk is het ontvreemd kort na de vondst van het graf.

BEGRAFENISGEBRUIKEN

In het begin van de eerste eeuw van onze jaartelling is het zogenaamde 'herbegraven' een tijdlang gewoon geweest: het lichaam van de overledene werd gewassen en met geurende oliën ingewreven; vervolgens werd het in een lijkwade gewikkeld en in het graf gelegd; na een jaar - wanneer het lichaam was uitgedroogd en gedeeltelijk vergaan - werden de resten in een ossuarium gedaan; en dit ossuarium werd in een nis in het graf bijgezet. Zo'n graf was dikwijls een familiegraf; nadat het was aangelegd werd het gebruikt voor de begrafenis van andere verwanten. Soms werden ook de ossuaria opnieuw gebruikt en diende het als bewaarplaats voor de beenderen van meer dan één lichaam.

INSCRIPTIES EN DATERING

Op een aantal van de negen ossuaria zijn inscripties aangetroffen: sommige daarvan zijn duidelijk leesbaar, andere zijn moeilijker te lezen.

De Aramese namen worden gelezen van rechts naar links; vóór de naam «Yeshuah bar Yosef» is een soort kruis aangebracht. Dit zou de aramese letter 'tav' kunnen zijn, de laatste letter van het aramese alfabeth. De profeet Ezechiël spreekt over een merkteken, dat iedereen op zijn voorhoofd zal krijgen die jammert en klaagt over de gruwelijke dingen die in de stad (Jeruzalem) gebeuren (Ezechiël 9:4).


Voor een aantal van de inscripties is gebruik gemaakt van aramees schrift; maar er is er ook een inscriptie in griekse letters. De inscripties, en dus ook het graf, moeten volgens deskundigen gedateerd worden in de periode, die vooraf gaat aan de verwoesting van Jeruzalem: het moet dus gemaakt zijn in de eerste eeuw en wel vóór het jaar 70 n. Chr., het jaar waarin Jeruzalem is verwoest.

DE NAMEN OP DE OSSUARIA

Op zes van de negen ossuaria zijn inscripties aangetroffen. Goed leesbaar zijn de namen 'Mariah', 'Yoseh', 'Yehudah bar Yeshuah' en 'Mattiah'. Wij, die gewend zijn aan de gelatiniseerde vormen van Aramese namen zouden zeggen: Maria, Jozef, Judas de zoon van Jezus, en Matteüs. Een naam die niet gemakkelijk te lezen is - gezien het feit dat de inscriptie wat onbeholpen en oppervlakkig is aangebracht is - volgens deskundigen te lezen als 'Yeshuah bar Yosef': Jezus, de zoon van Jozef. Wat opvalt is dat de naam van deze Jozef anders is geschreven dan de naam van de andere Jozef (Yoseh). Dit zou erop kunnen wijzen dat het ossuarium met de beenderen van Yoseh niet die van de vader van Yeshuah waren: mogelijk behoorden ze toe aan een broer van Yeshua die naar hun beider vader heette. De zesde naam is geschreven in griekse karakters: 'Mariamnou i Mara' (= van Maria die ook wel Martha wordt genoemd). Mariamnou (Μαριαμνου) is de tweede naamval van Mariamni(Μαριαμνη); dat is een verkorting van Mariameni (Μαριαμενη); en Mariameni (= Mariatje) is een diminutief van (Μαριαμ) Mariam - de vergrieksing van de Joodse naam Miriam. De vondst van deze naam in dit graf bracht geleerden ertoe om zich af te vragen of het hier wellicht zou kunnen gaan om Maria Magdalena: zij wordt in apocriefe geschriften vaker Mariamne/Mariamme genoemd (Vid. "Het gesprek van de Verlosser'; "Openbaring van Jacobus"; de papyrus Rylands met een fragment van "Het evangelie volgens Maria Magdalena"; e.a.). Mara zou een griekse transcriptie kunnen zijn van Martha. Deze beenderkist zou dan het ossuarium zijn voor ene Maria, die ook wel Martha werd genoemd. Anderen menen evenwel dat Mara een Aramese titel is: de 'leraar'.

HET TIENDE KISTJE?

In het voorjaar van 2002 verschijnen er publicaties in de pers over een ossuarium, dat in het bezit is van een handelaar, met daarop een intrigerende inscriptie: 'Jacobus, de broer van Jezus'.

Het ossuarium van Jacobus, tentoongesteld in Toronto.


Zou dat het kistje kunnen zijn voor het gebeente van de broer van Jezus uit Nazareth? Voor de man die lange tijd leiding gaf aan de Jeruzalemse gemeente en "Jacobus de rechtvaardige" werd genoemd? Die werd in 62 n.Chr. gestenigd, zo weten we uit oude bronnen. En: zou dit kistje mogelijk tevens het ontbrekende kistje zijn uit het graf dat in Talpiot is ontdekt? Het is allemaal mogelijk, maar niets staat vast. De vragen prikkelen natuurlijk wel de fantasie: want wanneer dit Jacobus-ossuarium werkelijk uit het Talpiot-graf afkomstig zou zijn, zou dit graf in de Dov Grunerstraat wel eens inderdaad het familiegraf van de Jezus-familie kunnen zijn. Alles staat of valt met kansberekeningen; en de uitkomsten daarvan zijn weer afhankelijk van de antwoorden, die men geeft op een aantal vragen die (tot nu toe) niet met zekerheid zijn te beantwoorden.

DE FAMILIE VAN JEZUS

Hoe zat het eigenlijk: had Jezus wel broers en zusters? In kerkelijke kringen heeft men lang de neiging gehad dit te ontkennen. De begrippen 'broeders' en 'zusters' zouden in overdrachtelijke zin begrepen moeten worden: "Wie zijn mijn broeders en zusters? Ieder die de wil van God doet!"
(Marcus 3:31). Maar wie goed leest merkt dat het Nieuwe Testament er geen twijfel over laat bestaan: Jezus had broers en zusters. Een aantal broers worden ook bij hun namen genoemd. Ze heten Jacobus, Jozes (Jozef), Judas en Simon (Marcus 6:3; Mattheüs 13:55). Van de zusters worden geen namen vermeld.

DE DISKUSSIE

De diskussie, die naar aanleiding van de vondsten is ontstaan laat twee kampen zien: enerzijds zijn er gelovige Christenen, die niet bereid zijn om de mogelijkheid open te houden dat het hier gaat om een graf van Jezus: immers, Jezus is opgestaan/opgewekt uit de dood en (met lichaam en al) ten hemel gevaren. Dus is het onzinnig om op zoek te zijn naar zijn graf: dit zoeken dient nergens toe, en heeft slechts tot gevolg dat geloofszekerheden worden aangetast.
Het andere kamp wordt betrokken door een aantal archeologen en historici, die stellen dat het toch volstrekt aannemelijk is dat Jezus van Nazareth een laatste rustplaats heeft gekregen; en dat zijn familie, waarvan we weten dat die tot de oudste Christelijke gemeente in Jeruzalem heeft behoord, naar alle waarschijnlijkheid sporen zal hebben nagelaten. Per slot van rekening was Jacobus, de broer van Jezus, een zeer gezien persoon omdat hij zo'n twee decennia leiding heeft gegeven aan de Jeruzalemse gemeente. Het vinden van een familiegraf kan dus zeker niet op voorhand worden uitgesloten. Sterker nog: wat in het Talpiot-graf is gevonden maakt het toch tamelijk waarschijnlijk dat het hier gaat om het graf van de Jezusfamilie. Om deze gedachtengang verder te onderbouwen zijn daarvoor argumenten gezocht die ontleend zijn aan zowel bijbelse als buitenbijbelse bronnen. Verder is gebruik gemaakt van alle mogelijkheden die de moderne techniek biedt.
Tussen deze twee kampen bevinden zich de belangstellende 'gelovigen' die in alle redelijkheid zich een oordeel willen vormen. Zij gaan ervan uit dat het vinden van zo'n graf het geloof niet zou aantasten. En zij zijn bereid om in alle redelijkheid de feiten onder ogen te zien en de argumenten tegen het licht te houden.

WAT JAMMER IS

Buitengewoon spijtig is het, dat het Departement van Oudheden in Jeruzalem niet meteen zorgvuldiger is omgegaan met het graf: het zou heel wat gespeculeer hebben voorkomen. Gelukkige bijkomstigheid is dat S. Gibson, één van de archeologen, destijds de vondst heel zorgvuldig in kaart heeft gebracht. (Klik hier voor alle gegevens, met een engelstalige toelichting). Hij wist nog dat er in 1980 tien ossuaria in het graf werden aangetroffen. Maar helaas was er daarvan één al spoedig spoorloos - klaarblijkelijk nog vóórdat daarvan foto's en een goede beschrijving waren gemaakt. Spijtig is het ook, dat latere onderzoekers zich bij het opstellen van onderzoekplannen wel erg hebben laten leiden door hun speculaties. Zo besloten ze om (slechts) de DNA-resten te laten onderzoeken in twee van de negen ossuaria - die van Mariamni en van Jezus de zoon van Jozef. Men liet zich daarbij leiden door de gedachte, dat deze Mariamni wel eens Maria Magdalena zou kunnen zijn, de echtgenote van Jezus. Maar dat zou alleen het geval kunnen zijn indien uit het DNA-onderzoek zou komen vast te staan dat deze beiden geen familie van elkaar waren. Dat werd inderdaad aangetoond. De conclusie hieruit kan dus zijn dat deze beiden met elkaar gehuwd waren. Maar ook dat is niet meer dan een mogelijkheid, want Mariamni zou ook nog de echtgenote kunnen zijn van één van de anderen die hier begraven zijn.

MEER SPECULATIEVE VRAGEN

Gesteld nu eens dat dit graf inderdaad het graf zou zijn, waarin de overblijfselen van Jezus zijn bijgezet en - daarna - ook die van een aantal van zijn verwanten: dan openen zich mogelijkheden waaraan nooit eerder is gedacht. Een aantal voorbeelden.

Commentatoren op het Johannesevangelie, dat - zoals bekend - in een aantal opzichten afwijkt van de andere drie (synoptische) evangeliën, hebben opgemerkt dat de schrijver van dit evangelie wel moet beschikken over informatie van iemand die buitengewoon goed op de hoogte is geweest van de gang van zaken in Jeruzalem. Zo schrijft E. Schillebeeckx in zijn boek 'Gerechtigheid en liefde, genade en bevrijding' op p. 312: "Bovendien valt op dat de Johanneïsche tradities betreffende de gebeurtenissen in Jeruzalem en Samaria historisch en geografisch meer betrouwbaar blijken te zijn dan de synoptische en dat het vierde evangelie hierbij soms uitdrukkelijk verwijst naar een ooggetuige (de geliefde leerling) (Joh. 19:34)." Deze geliefde leerling wordt nergens met name genoemd. Wèl is duidelijk dat hij niet één van de twaalf is. Aan het einde van het evangelie wordt gesuggereerd dat deze leerling de schrijver is van het evangelie. Maar, zo merkt Schillebeeckx op: "het mag waarschijnlijk heten dat de evangelist zich niet 'de lievelingsleerling van Jezus' noemt".
Wat te zeggen van de gedachte dat het hier gaat om een zoon van Jezus, die er - zeker in de laatste fase van het leven van zijn vader - steeds bij geweest zou kunnen zijn?

Yehudah bar Yeshuah: detail.


Zou de geliefde leerling, waarvan de evangelist zegt dat hij tijdens de laatste maaltijd van Jezus met zijn leerlingen, naast Jezus aan tafel lag (Joh. 13:23) niet de oudste zoon van Jezus geweest kunnen zijn, Juda? Aan hem verzoekt Petrus om Jezus te vragen wie degene is die hem zal verraden. Deze lieveling van Jezus is dus intiemer met Jezus dan Petrus, hoewel die toch altijd in één adem wordt genoemd met twee andere leerlingen als zijnde de kring van intimi. Van deze lievelingsleerling wordt ook gezegd dat hij de hogepriester kent en daardoor samen met Petrus toegang kan verkrijgen in het paleis waar Jezus zou worden berecht (Joh. 18:13-16). Hij zou als enige man aan de voet van het kruis hebben gestaan (Joh. 19:26v.). En op de eerste dag van de week zou hij, gewaarschuwd door Maria Magdalena, samen met Petrus hollend naar het graf zijn gegaan om te zien of het werkelijk leeg was. Als het hier een zoon van Jezus betrof zou daarmee veel uit dit evangelie wat begrijpelijker zijn geworden.

Het bezoek van Jezus aan Martha en Maria is overbekend. Maria zat aan de voeten van Jezus, terwijl Martha het huishoudelijke werk moest doen. Verbazend in dit verhaal is dat Jezus op bezoek is bij twee zusters: dat is eigenlijk ondenkbaar, gezien de destijds geldende Joodse leefregels. Het verhaal zou een stuk aannemelijker worden, wanneer deze Martha Jezus' schoonzuster was. Zou het verhaal niet kunnen berusten op een bezoekje, dat Jezus met Maria bracht aan zijn schoonzuster? Dat zou ook duidelijk maken waarom Jezus zo'n goede band had met Lazarus: die zou dan zijn zwager zijn geweest.

En als Jezus werkelijk getrouwd is geweest: zou je dan het verhaal over het wijnwonder in Kana niet moeten lezen als het verhaal waarin Jezus zelf de bruidegom was? Men heeft zich er altijd al over verbaasd dat het hier, zo op het oog, een bruiloft betrof zonder bruidegom.

Wie gaven er leiding aan de trouwe aanhang van Jezus, na diens dood? Onder hen is in elk geval Jacobus, de broer van Jezus. Na diens dood in het jaar 62 (door steniging) kwam de leiding van de Jeruzalemse gemeente in handen van ene Simon. Volgens Eusebius (een bisschop van Caesarea die leefde in de derde eeuw) zou deze Simon een zoon van Klopas zijn geweest,
een neef van Jezus. Maar waarom zou het niet een nazaat van Jezus kunnen zijn?

Kortom: al speculerend zouden een aantal vragen waarop we al heel lang graag een antwoord zouden willen hebben ineens een antwoord krijgen. Maar, in de lange geschiedenis van het Christendom is al vaker gebleken, dat de wens maar al te gemakkelijk de vader wordt van de gedachte: zo zijn steeds naast de druif de wilde wingerds gegroeid die gesnoeid moeten worden om te voorkomen dat niet meer het onderscheid wordt gemaakt tussen wat wetenschappelijk gezien de feiten zijn en wat vooral berust op speculatie.



Terug naar het begin van deze pagina


Meer weten over deze website? Ga naar de TITELPAGINA of naar de SITEMAP.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2007.