BIJBELUITLEG

OVER DE ZAAIER

Mattheus 13:1-23

Redevoeringen van Jezus

Het dertiende hoofdstuk van het Mattheusevangelie bevat een redevoering van Jezus. In dit evangelie staan zes redevoeringen van Jezus "opgetekend" de meest bekende daarvan is de zogenoemde "bergrede". In werkelijkheid zijn deze redevoeringen nooit zo door Jezus uitgesproken. Ze zijn door de schrijver van het evangelie gecomponeerd. De redevoering in hoofdstuk 13 staat bekend als de "rede in gelijkenissen"
In dit geval vormt "de zee" het decor. Een vissersboot dient als spreekgestoelte. Zou het met opzet zijn, dat Mattheus Jezus eerder op een berg plaatst, en hem nu bij de zee neerzet? Hoewel de gebeurtenis zich afspeelt bij het meer van Gennesareth, wordt niet over "het meer" gesproken, wat je zou verwachten, maar over "de zee": de zee heeft altijd iets onheilspellends. Onder de vredige waterspiegel leven de monsters, de machten die het leven kunnen bedreigen en die de orde in een chaos kunnen doen verkeren.

Hoe dat ook zij: Mattheus vertelt ons dat Jezus op een scheepje plaatsneemt. De schare staat aan de kant. Wordt daarmee gesuggereerd hoe het leven van Jezus zich onderscheidt van dat van de schare? Het zou allemaal kunnen, maar het blijven speculaties.

Voorafgaand aan hoofdstuk 13 vertelt Mattheus, dat Jezus over "de moeder en de broeders van Jezus" zegt: wie is mijn moeder en wie zijn mijn broeders? Mattheus vindt het klaarblijkelijk wel nodig om de vraag op te werpen, wie er nu feitelijk wèl en niet gerekend mogen worden tot de "Jezusbeweging".

Het belang van de details
De gelijkenis over de zaaier is niet alleen te vinden in het evangelie volgens Mattheus: ook Marcus en Lucas hebben deze gelijkenis in hun evangelie vermeld. Lang is men bij bijbeluitleg ervan uitgegaan, dat de verschillende evangeliën niet met elkaar in tegenspraak konden zijn. Tegenwoordig is men ervan doordrongen dat de evangeliën elk hun eigen visie op Jezus bevatten. Om het eigene te kunnen ontdekken kunnen details over de wijze waarop het verhaal wordt ingekaderd, het woordgebruik, en vorm- en stijlelementen van belang zijn.

De vele vragen, die de gelijkenis zelf oproept
De woorden "zaaier", "zaaien" en "zaad" vormen de kernbegrippen in de gelijkenis. Je zou al lezend nog even kunnen denken dat dit een gelijkenis is, die gemakkelijk te begrijpen is: vaak is gezegd dat gaat om het woord dat in harten van mensen wordt gezaaid; daar moet je naar luisteren en naar leven. Wie zo leest vat deze gelijkenis op als een tamelijk moraliserende "preek", die ons aanspoort tot een vroom leven. Maar zo eenvoudig ligt het niet. Het zal ook niet toevallig zijn, dat alle evangelisten plaats inruimen om de vraag aan de orde te stellen, waarom Jezus niet klip en klaar zegt wat hij bedoelt, maar zijn boodschap verpakt in gelijkenissen. Mattheus haalt daarbij, als enige, een citaat van Jesaja bij aan: over mensen die "ziende blind zijn en horende doof". Daaruit mogen we toch opmaken dat we, in elk geval in de ogen van Mattheus, niet al te gauw moeten menen dat we al begrijpen waar het in deze gelijkenis om gaat.
Wie is bedoeld "de zaaier"?
Wat is precies bedoeld met "het zaad"?
Wat heeft de verteller in gedachten, wanneer hij de verschillende bodemgesteldheden beschrijft waarop het zaad valt?
En wat dat spreken in gelijkenissen betreft: wat moeten we daarvan denken? Gaat het hier over een Christendom voor een kleine besloten kring? Een bevoorrechte groep? En is dat dan wel in overeenstemming met de universele betekenis Jezus' komst in deze wereld?
Dat zijn belangrijke vragen, die niet gemakkelijk te beantwoorden zijn. Toch zouden we graag willen weten wat het evangelie volgens Mattheus inhoudt, en wat hij ons door dit verhaal wil doen begrijpen.

Het evangelie volgens Mattheus
Het evangelie van Mattheus begint met de woorden: "Boek van de wording (Gr. "genesis") van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham". Misschien is dat wel een soort programma: het gaat Mattheus in zijn boek dan om een wordingsgeschiedenis, die je zou kunnen omschrijven als "het groei van het koninkrijk". Zou God de zaaier zijn? En Jezus het zaad, dat moet sterven om vervolgens vrucht voort te brengen?

De redevoering in hoofdstuk 13 vormt een onderdeel van het grotere geheel binnen dit evangelie, dat wordt ingeleid met de woorden "Vanaf dat moment begon Jezus te verkondigen en te zeggen: bekeert u want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen" (Mattheus 4:17). En het is dus ook niet toevallig dat Mattheus Jezus, bij de uitleg van deze gelijkenis laat zeggen: "Ieder die het woord van het koninkrijk hoort...." (Mattheus 13:19)? Mattheus betrekt zo de gelijkenis over de zaaier op wat je "het hoofdmotief" van dit evangelie zou kunnen noemen - het koninkrijk dat doorbreekt. Dit wordt ook bevestigt door het vervolg van deze "redevoering in gelijkenissen": na de gelijkenis over de zaaier volgt een serie andere gelijkenissen over het koninkrijk der hemelen: dat is als zaad dat vanzelf groeit, als mosterdzaad, dat verborgen is als een parel in een akker, en zo verder. U kunt dit zelf nalezen: deze redevoering eindigt bij Mattheus 13:53.

Een andere bijzonderheid bij Mattheus is, dat hij Jezus heel persoonlijk laat worden wanneer hij aan zijn leerlingen uitleg geeft: "Als iemand (enkelvoud!) het woord van het koninkrijk wel hoort, maar niet begrijpt...." Je zou hieruit ook kunnen opmaken, dat je bij "het zaad" in de ogen van Mattheus aan mensen moet denken. In de eerste plaats natuurlijk aan Jezus zelf. Maar vervolgens ook aan zijn leerlingen! De lijn van het Mattheus-evangelie bestaat daaruit, dat het koninkrijk de hemelen doorbreekt met de komst van Jezus, maar dat die hele beweging stil valt bij zijn dood, om daarna weer opnieuw tot leven te komen - ja, vrucht te dragen.
Misschien wel minder uitbundig dan je zou hopen: uit de de wijze waarop Mattheus de gelijkenis vertelt spreekt ook de frustratie, die mensen kunnen opdoen bij het zaaien: al die moeite, en waarvoor? Hierin klinken ongetwijfeld ervaringen door van mensen, die met hooggespannen verwachtingen begonnen waren aan de navolging van Jezus, en die er - gedachtig aan wat hij had gezegd: "maakt je niet bezorgd over wat je zult eten en hoe je je zult kleden, want je hemelse Vader weet wat je nodig hebt" (zie aan het einde van de "bergrede", Mattheus 6:32) - erop uit waren getrokken met achterlating van al hun zekerheden. Het is deze frustratie, die voor ons de gelijkenis herkenbaar kan maken: waaraan kan een mens inspiratie ontlenen, en waardoor kunnen we ons laten bemoedigen als duidelijk wordt dat het heil niet maakbaar is en misschien wel langer op zich laat wachten dan we hadden gehoopt?

Het antwoord op die vraag kan nooit simpel zijn; mogelijk verklaart dat ook het spreken van Jezus in gelijkenissen: het gaat er daarbij niet om dat Jezus niet duidelijk wil zijn, maar dat hij niet duidelijk kan zijn. Het geheim van Gods heil moet worden "verstaan". Wat betreft het spreken in gelijkenissen: het gaat er niet om dat het heil verborgen moet blijven; het gaat er juist om dat de geheimenissen worden verstaan! En dat valt niet mee, wanneer de machten van de duisternis het steeds weer lijken te winnen.

"En tòch.....", lijkt Mattheus te willen zeggen: ziende op wat er in zijn dagen gebeurt: er is weldegelijk oogst - al kan het zijn dat die soms wat tegenvalt: "bij de een is de opbrengst honderdvoudig, bij een ander zestigvoudig en bij nog weer een ander dertigvoudig" (Mattheus 13:23). Hoe staat het met de oogst in ons eigen bestaan?

Naar de volgende pagina

Terug naar de indexpagina

Reactie? Zend een E-mail
Last updated 17.4.2006